• lais·ser-fai·re
enkelvoud meervoud
naamwoord laisser-faire
verkleinwoord

het laisser-faireo

  1. houding die andere mensen vrijlaat in hun doen en laten
     Groot van vertrouwen, klein in daadkracht: de laat-maar-waaien manager denkt dat zijn personeel mans genoeg is om de tent te runnen. Managers die supporter zijn van ‘laisser faire’ geven dus veel vrijheid aan werknemers en laten de dagelijkse gang op zijn beloop.[1]
     In de rijpingstheorieën van bijvoorbeeld Neill en Rogers draait het geheel om het kind, en dit leidt tot een ”laisser faire, laisser passer”-benadering van de leerlingen.[2]
  2. (economie) stelsel waarin transacties tussen private partijen vrij zijn van overheidsbemoeienis en de staat zo min mogelijk ingrijpt in productie en handel
     Een zorgsysteem in volledige overheidshanden is ongewenst. Een zorgstelsel op basis van totale laisser-faire eveneens.[3]
  1.   Weblink bron
    Leo van Marrewijk
    “Welk type baas heb jij? (en hoe ga je daarmee om?)” (11-11-2017), Tubantia
  2.   Weblink bron “Opvoeden tot verantwoordelijk handelen” (19 oktober 2007), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Trek geen al te grote conclusies uit het ziekenhuisbankroet” (30 oktober 2018) op nrc.nl