• kwan·ti·ta·tief
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kwantitatief kwantitatiever kwantitatiefst
verbogen kwantitatieve kwantitatievere kwantitatiefste
partitief kwantitatiefs kwantitatievers -

kwantitatief [1]

  1. met betrekking tot de hoeveelheid; met betrekking tot het aantal
     Aan de sluiting van verzorgingshuizen worden twaalf regels besteed, maar daarin wordt het verdwijnen van deze voorziening uitsluitend beschreven als een (kwantitatief) verlies van woonplekken. Terwijl de formule van deze woon-zorgvoorziening juist uniek was: geen scheiding van wonen en zorg, maar juist integratie daarvan.[2]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Noud Engelen
    “Kwetsbare ouderen hebben beschermde woonomgeving nodig” (14 februari 2020), Trouw
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be