kwantitatief
- kwan·ti·ta·tief
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kwantitatief | kwantitatiever | kwantitatiefst |
verbogen | kwantitatieve | kwantitatievere | kwantitatiefste |
partitief | kwantitatiefs | kwantitatievers | - |
kwantitatief [1]
- met betrekking tot de hoeveelheid; met betrekking tot het aantal
- ▸ Aan de sluiting van verzorgingshuizen worden twaalf regels besteed, maar daarin wordt het verdwijnen van deze voorziening uitsluitend beschreven als een (kwantitatief) verlies van woonplekken. Terwijl de formule van deze woon-zorgvoorziening juist uniek was: geen scheiding van wonen en zorg, maar juist integratie daarvan.[2]
1. met betrekking tot de hoeveelheid
- Het woord kwantitatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwantitatief" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Noud Engelen“Kwetsbare ouderen hebben beschermde woonomgeving nodig” (14 februari 2020), Trouw
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be