krultabak
- krul·ta·bak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krultabak | krultabakken |
verkleinwoord | - | - |
de krultabak m
- in heel dunne reepjes gesneden gedroogde bladeren van de tabaksplant, Nicotiana tabacum , bestemd als rookwaar
- ▸ Grootvader zat genoeg'lijk
En dood op zijn gemak,
En stopte stil zijn pijpje
Met grove krultabak.[2]
- ▸ Grootvader zat genoeg'lijk
- Het woord 'krultabak' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Anna Kouberth, ps. van Tine van BerkenDe oudjes in: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift., jrg. 5 (deel 9) nr. 4 (april 1895), Elsevier, Amsterdam, p. 447