kroongetuige
- kroon·ge·tui·ge
- In de betekenis van ‘getuige voor de openbare aanklager’ voor het eerst aangetroffen in 1960 [1]
- samenstelling van kroon en getuige [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kroongetuige | kroongetuigen |
verkleinwoord | - | - |
- (juridisch) de belangrijkste getuige in een rechtszaak (van de openbare aanklager)
- een getuige die zelf een verdachte is, maar die bereid is om in ruil voor strafvermindering tegen één of meer andere verdachten te getuigen
- Het woord kroongetuige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kroongetuige" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kroongetuige" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kroongetuige op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be