kria
- kria
- [1] Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'het lezen' [1]
- [2] Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'scheuren'
- (Jiddisch-Hebreeuws) het lezen van de Tora in de synagoge
- (Jiddisch-Hebreeuws) het maken van een scheur in kleding, als teken van rouw
- [1] baäl kria, kriat Hatora, kriat Sjema
- Jiddisj: krieë
- Het woord 'kria' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.