• kreeft·ach·ti·ge
  • van kreeft met het achtervoegsel -achtig dat vergelijkbaarheid uitdrukt en met het achtervoegsel -e dat een zelfstandig naamwoord vormt
enkelvoud meervoud
naamwoord kreeftachtige kreeftachtigen
verkleinwoord - -

de kreeftachtigem

  1. tot de familie van kreeftachtigen (Crustacea  ) behorend dier
    • De garnalen, krabben, kreeften, pissebedden, eendenmosselen en watervlooien zijn kreeftachtigen. 
schaaldier

kreeftachtige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van kreeftachtig
    • Ze was echter, ondanks haar reputatie, helemaal niet mooi: ze had een grote neus en uitpuilende, kreeftachtige ogen. [1]