kortswijl
- korts·wijl
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kortswijl | kortswijlen |
verkleinwoord | - | - |
- (formeel) scherts, grappenmakerij
- Zo heb ik uit louter kortswijl deelgenomen aan het examen voor de diplomatieke dienst en aangezien ik een goed geheugen heb en vrij behoorlijk opstellen kan schrijven, slaagde ik [3]
- Het woord kortswijl staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kortswijl" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ kortswijl op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Marnix Gijsen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be