• kort·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord kortheid
verkleinwoord

de kortheidv

  1. het kort en bondig zijn
    • Lehmann hield niet van poespas en deftigheid. Kortheid was zijn kenmerk en wie niks te zeggen had, kon beter zwijgen. Als criticus heeft hij de kortste literaire kritiek op zijn naam staan. Toen Max Nord een boek publiceerde dat Geen talent voor geluk heette, bestond de recensie van Lehmann uit één zin: “Alleen de titel is te lang”. [2] 
    • Toen John Kennedy de rede voorbereidde waarmee hij in 1961 het Amerikaanse presidentschap aanvaardde, bestudeerde hij eerst het beroemde Gettysburg Address van zijn fameuze voorganger Abraham Lincoln. En stelde vast dat het succes daarvan onder meer gelegen was in a) zijn kortheid, en b) het geringe aantal meerlettergrepige woorden. Daar kan Rutte III nog een puntje aan zuigen. [3] 
89 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]