• be·knopt·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord beknoptheid beknoptheden
verkleinwoord

de beknoptheidv

  1. het kort maar krachtig spreken of schrijven
     In het beroemde, uit 1848 stammende grondwetsartikel 53, is dat verwoord met de beknoptheid van een Twitterbericht: "De koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk".[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Piet van Asseldonk
    “Monarchie en democratie hand in hand bij aantreden nieuw kabinet” (Zaterdag 14 oktober 2017, 06:52), NOS