Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kop·riem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kopriem kopriemen
verkleinwoord kopriempje kopriempjes

Zelfstandig naamwoord

de kopriemm

  1. riem die een deel uitmaakt van een paardenhoofdstel
Vertalingen

Gangbaarheid

59 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen