Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koop·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koopdag koopdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

koopdag m [1]

  1. een dag dat de winkels open zijn er er dus gewinkeld en gekocht kan worden
    • Volgens een woordvoerder van Detailhandel Nederland, toont dit aan dat het Sinterklaasfeest voor veel winkeliers nog altijd een van de belangrijkste feestdagen van het jaar is. „En dan te bedenken dat Sinterklaas dit jaar op dinsdag valt, in 2016 was dat op maandag. Er is dus een extra koopdag.” Veel winkeliers hebben maandagavond nog een speciale koopdag gepland. [2] 
    • Overeenstemming is er ook over de openingstijden op Koninginnedag. De Klanderij kende al zes keer deze oranje-koopdag, er is de afspraak gemaakt dat de winkels in de binnenstad die dag tussen 11 en 16 uur open zullen zijn. [3] 
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen