konijnenbont
  • ko·nij·nen·bont
enkelvoud meervoud
naamwoord konijnenbont
verkleinwoord konijnenbontje konijnenbontjes

het konijnenbonto

  1. bont gemaakt van de huid van een konijn
     ... dat wil zeggen in korte broek en met een bontmuts met konijnenoren, een konijnensnuit die met een elastiekje om zijn hoofd vastzat en witte wanten van konijnenbont plus een bruin jasje met dubbele knopen over een bloot bovenlijf ...[2]
     Volgens Didi was het niet de bedoeling om hondenbont in de producten te verwerken. „Wij betreuren dit ten zeerste”, zegt het bedrijf in een verklaring. Volgens Didi is er in goed vertrouwen bij een leverancier in het Verre Oosten een vest gekocht met daaraan twee pompoentjes van konijnenbont. De leverancier heeft Didi verschillende keren bezworen dat het konijnenbont was. In het najaar van 2001 heeft Didi reeds besloten uitsluitend nog imitatiebont in haar collecties te verwerken.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Hondenbont in Nederlandse winkels” (10 april 2002), Reformatorisch Dagblad