Nederlands

 
kolvenier
Uitspraak
Woordafbreking
  • kol·ve·nier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kolvenier kolveniers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kolvenierm

  1. (militair) (geschiedenis) soldaat die een schietbus gebruikt
     Toen het dier steigerend stilstond brandde een kolvenier van vlakbij met zijn musket op de buik in, een andere waaghals plaatste het zijn dolk in de flank, het hecht een achterblijvende broche op het rillende vlees.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen