Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kof·ka·pi·tein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kofkapitein kofkapiteins
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kofkapiteinm

  1. (beroep) schipper op een bepaald type zeilschip. een tjalk met platte bodem en ronde voor en achtersteven, dat van de 16e tot de 19e eeuw vooral door Groninger schippers werd gebruikt voor kust- en binnenvaart
    • Gelukkig dat onze trouwe barmhartige kofkapitein de beste maatregelen had genomen, eer hij Janneman meenam op reis "tot gezelschap aan boord voor moeder de vrouw". [2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen