• kna·gend
vervoeging van: knagen
verbogen vorm: knagende

knagend

  1. onvoltooid deelwoord van knagen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen knagend knagender knagendst
verbogen knagende knagendere knagendste
partitief knagends knagenders -

knagend [1]

  1. bezig met bijten
    • Het knagende konijn. 
  2. van binnenuit gekweld worden
    • Familie en vrienden van Kamphuis balen dat de fysieke zoekacties zijn gestopt. ,,We moeten er zo langzamerhand rekening mee houden dat hij niet meer wordt gevonden, zegt hun woordvoerster Ancilla van de Leest. ,,Dat is heel pijnlijk. Daarnaast zitten we met het knagende gevoel dat de politie niet bovenop de zaak zit. Zo werd de conducteur van de trein die hij op de dag van zijn verdwijning waarschijnlijk nam pas na 3,5 week, en na een tip van een journalist, verhoord. [2] 
    • De vader bedankte ook de vele lieve berichten die zijn echtgenote en hij uit binnen- en buitenland ontvingen gedurende de dertien dagen van knagende onzekerheid over het lot van hun zoontje. Hij werd op zaterdag 26 januari dood gevonden in de put. Hij bleek te zijn overleden aan ernstig hoofdletsel en andere verwondingen als gevolg van zijn val. Julen werd afgelopen zondag begraven. [3]