klokrok
  • klok·rok
enkelvoud meervoud
naamwoord klokrok klokrokken
verkleinwoord klokrokje klokrokjes

de klokrokm

  1. (kleding) een rok die aansluit bij de taille en naar beneden steeds wijder wordt
     Trams tingelen kerkklokken luiden. Het c carillon declameert vrolijke liedjes dames met klokrok staan elegant op hun kop. De arrenslee schudt jinglebellend de sneeuw van zich. Alles is vol klingelend leven zoals het ooit was bedoeld..[3]
     Deux-pièces, waarvan het jasje geborduurd is in blauw-wit, bestikt met kralen. Daarbij een klokrok van blauwe crêpe georgette met een bijpassende hoed van veren.[4]
     Gaytten koos opnieuw voor de klassieke, stijlvolle waarden van het huis. Zo zagen we onder meer lange jurken met verhoogde taille, klokrokken in zijde en organza, getailleerde jasjes, met hier en daar wat peplums.[5]
66 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[6]


  1. klokrok op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Odes aan Hennie Kuiper: de inzendingen” (03-02-2014), Tubantia
  4.   Weblink bron “De jurken van de koningin 1980-2010” (21-09-2010), NOS
  5.   Weblink bron
    edm
    “Geen nieuwe ontwerper, wel prachtige collectie bij Dior” (03/03/2012), De Standaard
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be