• klis·teer

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord klisteer -
verkleinwoord - -

klisteer

  1. Hoeveelheid vloeistof door de aarsopening in het darmkanaal gespoten [2]
vervoeging van
klisteren

klisteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klisteren
    • Ik klisteer. 
  2. gebiedende wijs van klisteren
    • Klisteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klisteren
    • Klisteer je?