• klein·scha·lig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord kleinschaligheid kleinschaligheden
verkleinwoord - -

de kleinschaligheidv

  1. werkwijze of structuur waarin hoeveelheden of aantallen beperkt zijn, zodat mensen die nog eenvoudig kunnen overzien
    • De kleinschaligheid van deze sector is niet erg efficiënt. 
  2. (van plattegronden en kaarten) met een sterk verkleinde weergave
     Op de historische kaart uit 1696 staat in het plangebied geen bebouwing aangegeven (…). Waarschijnlijk heeft dit te maken met de kleinschaligheid van de kaart en het doel van ervan.[1]
  1.   Weblink bron
    H. Feiken
    “Plangebied de Stenen Poort, Houten, gemeente Houten; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (karterende/verkennende fase)”, RAAP-notitie 4041 / eindversie (15 december 2011), RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., Weesp, p. 10 op nrc.nl