• klein·bür·ger·lich

kleinbürgerlich

  1. kleinburgerlijk, met betrekking tot het gedeelte van de bevolking van een stad die behoort tot de sociale laag tussen de arbeidersklasse en de "grote" burgerij
  2. (figuurlijk) hebbende de opvattingen van het kleinburgerlijke milieu, benepen, bekrompen, geborneerd
  1.   Weblink bron
    Wolfgang Pfeifer et al.
    kleinbürgerlich in: Etymologisches Wörterbuch des Deutschen (1993), digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de