klauwier
- klau·wier
- In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1762 [1]
- afgeleid van klauw met het achtervoegsel -ier [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klauwier | klauwieren |
verkleinwoord | klauwiertje | klauwiertjes |
- (zangvogels) Lanius geslacht van vleesetende(!) zangvogels met haaksnavel, die de gewoonte hebben hun prooi te spietsen op puntige uiteinden om zo een voorraad aan te leggen
- [1] zie klauwieren
- Het woord klauwier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klauwier" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "klauwier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ klauwier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ klauwier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ klauwier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be