Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klas·sie·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wielerwedstrijd op de weg’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
  • afgeleid van klassiek met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klassieker klassiekers
verkleinwoord klassiekertje klassiekertjes

Zelfstandig naamwoord

de klassiekerm

  1. (sport) een wedstrijd die al sinds vele jaren gehouden wordt
    • Parijs-Roubaix is een echte klassieker. 
  2. overdrachtelijk iets dat al van oudsher populair is
    • Paling in 't groen is een klassieker onder de visgerechten. 
     Voor het eerst trok de gewone man naar het zuiden, in zijn net aangeschafte 2 CV, Renault Dauphine of Simca Aronde - en een decennium later in een Citroën Ami of Peugeot 404. 'Parijs wordt een buitenwijk van Valence, een voorstad van Saint-Paul de Vence', zong Charles Trenet in 1955 in zijn klassieker Route Nationale 7.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Bijvoeglijk naamwoord

klassieker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van klassiek

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen