naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
klasseren klasserend
klassering


  • klas·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klasseren
klasseerde
geklasseerd
zwak -d volledig

klasseren

  1. overgankelijk in een volgorde plaatsen
    • Wij klasseren ze alfabetisch, volgens het lemma van de notitie waar ze voorkomen, (…) [3]
  2. overgankelijk in een categorie plaatsen
    • Hij zei dat hij ze per onderwerp wilde klasseren. [4]
  3. overgankelijk (België) als beschermd monument aanwijzen
    • Terzelfdertijd is in België een aanvang gemaakt met het klasseren van een aantal merkwaardige industriële gebouwen. [5]
  4. overgankelijk (België) archiveren zonder verdere actie, seponeren
    • Omer heeft hem vervolgens de goede raad gegeven enkele dagen in het Zoniënwoud uit te wijken, en hij is thans zo gelukkig de juffrouwen te kunnen verzekeren dat het parket gedwongen zal zijn de zaak te klasseren. [6]
  5. wederkerend zich klasseren (sport) zodanig presteren dat je aan het vervolg van een wedstrijd of toernooi mag meedoen
    • Dit jaar moet de merrie op het zogenaamde Olympische Festival proberen zich te klasseren voor de Spelen in 1996. [7]
90 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[8]