• klas·se·ment
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderbrenging in een klasse’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
  • afgeleid van klasse met het achtervoegsel -ment [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klassement klassementen
verkleinwoord klassementje klassementjes

het klassemento

  1. de rangorde van deelnemers aan een wedstrijd
    • De renner die op de hoogste plaats van het algemeen klassement staat bij de Tour de France draagt de gele trui. 
     De rit van Mulhouse naar La Planche des Belles Filles is er een om naar uit te kijken. De naam van de finishplek klinkt idyllisch, maar het is een gemene beklimming van 7 kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van 8,7 procent, en op het einde een onverharde sectie. Het klassement zal worden opgeschud.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]