Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kin·der·tal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kindertal kindertallen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kindertal o [1]

  1. aantal kinderen
    • De problemen als gevolg van de vergrijzing zijn een ‘hot item’ voor politici. Tegelijk negeren zij de gevolgen van het dalende kindertal. Het is echter hoog tijd voor een goed geboortebeleid. [2] 
    • Dankzij de nieuwe vrijheden hebben ook monniken als Wirathu, een charismatisch spreker en aanhanger van 969, een stem gekregen. Zijn optredens in het hele land, waarbij hij oproept tot het boycotten van winkels van moslims, pleit voor een verbod op huwelijken tussen boeddhistische vrouwen en islamitische mannen en waarschuwt dat moslims (vier procent van de bevolking) door hun hoge kindertal ooit de meerderheid van de bevolking zullen gaan vormen, hebben zijn populariteit doen toenemen. [3] 

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen