kindergeblèr
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kin·der·ge·blèr
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kindergeblèr | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- het luidruchtige, zeurende gehuil van kinderen
- ▸ De zaterdagmiddag was een martelgang vol kindergeblèr en op zondagochtend stond de visite reeds om elf uur voor de deur.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'kindergeblèr' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2