Kikkerbilletjes
  • kik·ker·bil
enkelvoud meervoud
naamwoord kikkerbil kikkerbillen
verkleinwoord kikkerbilletje kikkerbilletjes

de kikkerbilv / m

  1. achterpoot en bil van een kikker als gerecht
    • De gastvrije, onberispelijke en witgehandschoende bediening presenteert een parade van fabelachtige gerechten, een bitterbal van kikkerbil, palingsushi met parels, ravioli van paprika met Serranoham en krokante aardappel, drie texturen van rivierkreeft, een gekarameliseerd tomaatje met sesamzaad - mwoh! - levermousse met bietengelei, appel en zilte cress. En dat zijn nog maar de amuses, een lust voor de kleinproever. [2] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Joep Habets 30 augustus 2008
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be