• kie·zel·aar·de
enkelvoud meervoud
naamwoord kiezelaarde
verkleinwoord

de kiezelaardev [1]

  1. sediment bestaande uit de skeletten van kiezelwieren
     Hij had opaalstof gevonden, en harde kluiten kiezelaarde - dat zijn fijne zandkorrels die samengeklonterd zijn en waarin zich opaaladeren bevinden.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644