keuterij met houten achterbouw
  • keu·te·rij
  • kleine boerderij van een keuterboer met het achtervoegsel -erij[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord keuterij keuterijen
verkleinwoord keuterijtje keuterijtjes

de keuterijv

  1. behuizing van een keuterboer meestal met alleen een stenen voorgevel terwijl de rest van het huis van hout gemaakt is, met minder sociale status dan een volwaardige boerderij, maar meer dan het huisje van een landarbeider
    • Keuterijen heten ze, de kleine boerderijen die overal in Drenthe staan. Meestal zijn ze in de negentiende of de vroege twintigste eeuw gebouwd door keuterboeren, boeren die niet gentoeg land hadden om van te leven en daarom ook nog als dagloner moesten werken. Hun behuizingen zijn overeenkomstig hun schamele bestaan: klein en gemaakt van materialen die in de directe omgeving voorhanden waren, zoals hout, baksteen en riet. Keuterboeren bestaan niet meer en hun keuterijen verdwijnen in hoog tempo. Meestal staan ze op landelijke plekken en worden ze gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. [2] 
50 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Bernard Hulsman 15 november 2008
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be