kerkeren
- ker·ke·ren
kerkeren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kerkeren |
kerkerde |
gekerkerd |
zwak -d | volledig |
- iemand opsluiten in een onderaardse gevangenis
- ▸ Het was haar niet genoeg mijn vader en al mijn bloedverwanten te kerkeren - ik ontbrak er nog.[2]
- Het woord kerkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334