kepi
- ke·pi
- uit het Frans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kepi | |
verkleinwoord |
kepi [1]
- militair hoofddeksel
- ▸ We groeten een opvallend veel gefotografeerde figuur, de zogenaamde garde champêtre, werkelijk genaamd Jean-Pierre Monmarson, die met de kepi op het hoofd en de tamboerijn rond zijn middel al twintig jaar het nieuws van Périgueux rondbazuint: 'Ik kondig zo graag aan wat er zich in deze mooie stad afspeelt. Zo voelen de mensen zich hier thuis en dat maakt mij gelukkig!'[2]
1. militair hoofddeksel
- Het woord 'kepi' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kepi" herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Carolijn Domensino“Op truffelvakantie in de Périgord” (20/10/2012), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be