keizerstitel
- kei·zers·ti·tel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keizerstitel | keizerstitels |
verkleinwoord |
de keizerstitel m
- erenaam van het regeringshoofd van een keizerrijk
- ▸ De bondgenoten overwonnen Napoleon, trokken Parijs binnen, dwongen Napoleon tot troonsafstand en verbanden hem naar het eiland Elba, zonder hem zijn keizerstitel af te nemen en met alle egards, hoewel ze hem vijf jaar eerder allemaal als een vogelvrije bandiet hadden beschouwd, en dat een jaar later weer deden.[1]
- erenaam van de leider van een carnavalsfeest
- Het woord keizerstitel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1