Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kat·ten·ziek·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kattenziekte kattenziekten
kattenziektes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kattenziektev

  1. (diergeneeskunde) een parvovirus infectie bij katten waardoor de kat lusteloos is en koorts heeft, slecht eet en overgeeft
    • Nog onduidelijker, maar algemeen gebruikt door dierenartsen, zijn termen als bijv. hondenziekte en kattenziekte. Alsof die dieren maar één soort ziekte kennen. [1] 
    • Jeruzalem is de brandhaard van een kattenziekte-epidemie die al meer dan tachtig dieren het leven kostte. Er bestaat een vaccin, dat jaarlijks moet worden toegediend. 'Maar ja, dat kost duur hè?' zegt de jonge vrouw met een halve glimlach. [2] 
    • Aan haar ervaringen in de jaren vijftig en zestig kun je merken dat de verzorging van de stadskat nog weinig ontwikkeld was. Castratie en sterilisatie waren niet gebruikelijk. „Ik wist toen nog niet wat het steriliseren van een poes inhield”, schrijft ze. Toen haar kat kattenziekte kreeg, begreep ze niet hoe ernstig dat is.[3] 
  2. (medisch) een toxoplasma infectie bij mensen
    • Toxoplasmose, in de volksmond ‘kattenziekte’ genoemd, veroorzaakt veel ellende. ‘Het probleem wordt onderschat. Alleen voorlichting aan zwangere vrouwen is onvoldoende, er is een brede groep mensen die last krijgen van deze infectieaandoening’, zegt immunoloog Aize Kijlstra van de Animal Sciences Group van Wageningen Universiteit in Lelystad. [4] 
  3. (dierkunde) een parvovirus infectie bij honden

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC P.M. van Dijk Dierenarts 14 maart 2006
  2. BOB VAN TOOR 6 september 2013
  3. NRC Frits Abrahams 16 oktober 2007
  4. Volkskrant Broer Scholtens 23 augustus 2008