Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·toen·pluis·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord katoenpluis -
verkleinwoord katoenpluisje katoenpluisjes

Zelfstandig naamwoord

het katoenpluisjeo

  1. vlokje cellulosevezels van een katoenplant Gossypium  , zoals dat bij het produceren of slijten van textiel ontstaat
     Hij blies tussen zijn vingers een katoenpluisje weg, dat in de manen van zijn paard was blijven hangen.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “De rancho der X mysteries.” (1941), N.V. Amsterdamsche Boek- en Courantmij, Amsterdam, p. 336