Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kas·teel·heer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kasteelheer kasteelheren
verkleinwoord kasteelheertje kasteelheertjes

Zelfstandig naamwoord

de kasteelheerm

  1. mannelijke eigenaar van een kasteel
     De Belgische kasteelheer Stijn Saelens is omgebracht in opdracht van zijn schoonvader. Dat bekende deze André G. vanavond in de rechtbank in Brugge.[2]
     Ook is het belangrijk om donoren inspraak te geven in het kasteel, denkt Delaume. "Iedere gulle gever mag zich kasteelheer van l'Ebaupinay noemen, een chatelain, dat vinden mensen een leuk idee. Ze voelen zich er thuis."[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Hoofdverdachte Kasteelmoord bekent opdracht liquidatie” (02-05-2017), NOS
  3.   Weblink bron “Nog op zoek naar een origineel kerstcadeau? Crowdfund een kasteel” (23-12-2018), NOS