kardeel
- kar·deel
- [A] van Middelnederlands cordeel van Oudfrans cordel, verkleinwoord van corde "touw" [1] [2]
- [B] via Middelnederlands quarteel van Oudfrans quartel (omdat het een kwart van een karrevracht vormde) [3] [4] [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kardeel | kardelen |
verkleinwoord | kardeeltje | kardeeltjes |
[A] de kardeel m
- (scheepvaart) touw dat gebruikt wordt om een vlag of wimpel op de gewenste hoogte te houden
- Daar heb je een kardeel voor nodig.
- (scheepvaart) een van de strengen waaruit een kabel samengedraaid is
[B] het kardeel o
- vat met een inhoud van ongeveer 200 tot 230 liter
- Het woord kardeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kardeel" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kardeel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kardeel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be