kapucijn
- ka·pu·cijn
- van Frans capucin [1] [2]
- [1] in de betekenis van ‘bedelmonnik’ aangetroffen vanaf 1622 [3]
- [2] omdat het verenkleed aan de kleding van een bedelmonnik doet denken
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kapucijn | kapucijnen |
verkleinwoord | kapucijntje | kapucijntjes |
- (religie) lid van een van de drie takken van de eerste orde van St.-Franciscus
- (figuurlijk) benaming voor duivenras met een brede, zwarte of bruine halskraag
- Het woord kapucijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapucijn" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kapucijn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kapucijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be