Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·toor·pik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kantoorpik kantoorpikken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kantoorpikm

  1. (scheldwoord) fantasieloze saaie man die op een bureau werkt
     Managers zijn gek op sportmetaforen. (…) Kan een kantoorpik zoals ik iets leren van het succes van ‘flying dutchman’ Epke?[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. kantoorpik op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Ben Tiggelaar
    “Gouden sporttips voor managers” (11 augustus 201) op nrc.nl