• ka·non·ge·bul·der
enkelvoud meervoud
naamwoord kanongebulder
verkleinwoord

het kanongebuldero

  1. het lawaai dat schietend geschut maakt
     Zodra hij zijn ogen sloot klonk in zijn oren het lawaai van geweervuur en kanongebulder dat samenvloeide met het geratel van de wielen en de indrukken van de overwinning.[2]
     Het ultimatum verstreek zonder dat het fort ontruimd werd en een uurtje later, rond half vijf 's ochtends op 12 april 1861, werd Charleston wakker met kanongebulder. Wie precies het eerste schot loste is niet bekend, maar het verhaal dat het Ruffin was geweest, gaf hem een heldenstatus in het Zuiden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “De man die de Amerikaanse Burgeroorlog begon” (12-04-2011), NOS