kampeerboerderij
  • kam·peer·boer·de·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord kampeerboerderij kampeerboerderijen
verkleinwoord

de kampeerboerderijv

  1. boerderij waarvan een gedeelte is ingericht om te kunnen overnachten, of waar je een eigen tent of caravan kunt neerzetten
    • Het staat en hangt binnen, in kerken, kampeerboerderijen, hotels en restaurants, soms bij mensen thuis. Veel is ook buiten te zien, op rotondes of langs de weg. Hier en daar wordt ter plekke tijdelijke landschapskunst gemaakt. Georges Cuvillier, de Belg, bouwt van elf meter lange bamboestammen een installatie op het grasveldje tegenover Hotel Nobel in Ballum, I land at an island. [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Gretha Pama 1 november 2016