• va·kan·tie·ver·blijf
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantieverblijf vakantieverblijven
verkleinwoord vakantieverblijfje vakantieverblijfjes

het vakantieverblijfo [1]

  1. locatie waar toeristen tijdens hun vakantie kunnen overnachten
     De toeristen die hun vakantieverblijf moeten verlaten, krijgen van de gemeente een ontbijt en lunch aangeboden. Bovendien krijgen ze een voucher voor een bezoek aan een museum, tour of andere attractie.[2]
  2. locatie waar iemand gewoonlijk tijdens zijn of haar vakantie verblijft
     De VS stopt met de hulpverlening aan de gevluchte jezidi's op de berg Sinjar in Noord-Irak. Dat heeft president Obama gezegd tijdens een persbijeenkomst op zijn vakantieverblijf in de staat Massachusetts.[3]
     Op de Filipijnen is een Italiaanse diplomaat opgepakt, nadat hij drie jongens had meegenomen naar zijn vakantieverblijf. Dat was in een resort ten zuiden van Manilla. Hij wordt beschuldigd van kindersmokkel en kindermisbruik.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Toeristen Zeeland wijken voor bom” (Woensdag 18 september 2013, 05:01), NOS
  3.   Weblink bron “VS stopt met hulp op Sinjar” (Donderdag 14 augustus 2014, 19:50), NOS
  4.   Weblink bron “Diplomaat Italië vast voor misbruik” (Maandag 7 april 2014, 11:43), NOS