Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kal·koens
Woordherkomst en -opbouw
  • afkomstig van Kalkoet, Calicut [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kalkoens kalkoenser kalkoenst
verbogen kalkoense kalkoensere kalkoenste
partitief kalkoens kalkoensers -

Bijvoeglijk naamwoord

kalkoens

  1. oosters, Indisch
  2. van een kalkoen, lijkend op een kalkoen
  3. (figuurlijk) van een neus dat deze rood is (door overmatig alcohol gebruik)

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen