• ka·lif
Naar frequentie 117394
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kalif     kalifen     kalifer     kalifene  
genitief   kalifs     kalifens     kalifers     kalifenes  

kalif, m

  1. (historisch), (politiek), (religie) (islam): kalief
    « Under den store Kalif Harun Alraschids Regjering boede i Bagdad en Lastdrager, uagtet sit møiefuldes Liv var en lystig Mand med et fornøiet Sind. [1]»
    Onder het bewind van de grote kalief Haroen ar-Rashid woonde er in Bagdad een lastdrager die, ondanks zijn harde leven, een vrolijke man was met een opgewekte geest.
  • kalifen i Bagdad
de kalief in Bagdad


  • ka·lif
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kalif     kalifen     kalifar     kalifane  

kalif, m

  1. (historisch), (politiek), (religie) (islam): kalief
  • kalifen i Bagdad
de kalief in Bagdad