Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·bi·nets·chef
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kabinetschef kabinetschefs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kabinetschefm

  1. (beroep) (politiek) persoon die het kabinet van een koning, minister, gouverneur or burgemeester aanstuurt
     Gisteravond zei Tsipras een "definitieve oplossing" te hebben besproken met bondskanselier Merkel, president Hollande van Frankrijk en voorzitter Juncker van de Europese Commissie. Junckers kabinetschef noemde het voorstel een goede basis voor de onderhandelingen.[1]
     Seeuws heeft veel ervaring in Brussel. Hij was woordvoerder van premier Verhofstadt en kabinetschef van Van Rompuy bij de Europese Raad. Omdat het de eerste keer is dat een land de Europese Unie verlaat, zal Seeuws in veel gevallen het wiel moeten uitvinden. Zo zijn er 80.000 pagina's aan EU-akkoorden die moeten worden bekeken.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “'Griekse plannen komen geldschieters tegemoet'” (Maandag 22 juni 2015, 08:42), NOS
  2.   Weblink bron “Hoe nu verder? Het belangrijkste brexit-nieuws van de dag” (Zaterdag 25 juni 2016, 22:17), NOS