kaakloos
- kaak·loos
stellend | |
---|---|
onverbogen | kaakloos |
verbogen | kaakloze |
partitief | kaakloos |
kaakloos
- (zoötomie) zonder beweeglijke botten met tanden rond de mondholte
- ▸ Het dier is kaakloos, ongeveer 150 mm lang en heeft een gepantserde kop, aldus dr. Ritchie, die het de naam Arandaspis heeft gegeven, naar de Aranda-stam van Australische inboorlingen die in het gebied van de vindplaats woont, en Aspis, het Griekse woord voor schild.[1]
- (figuurlijk) met een onderkaak die zich niet in gelaat aftekent
- ▸ Een bijna kaakloos gezicht, waar door middel van een snor nog gepoogd is wat karakter aan te geven.[2]
- Het woord 'kaakloos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Stokoude vis in: Zierikzeesche Nieuwsbode , jrg. 133 nr. 22111 (9 juli 1977), p. 2 kol. 1
- ↑ Weblink bron Ton de VisserKuifje in Amerika in: Algemeen Dagblad , jrg. 49 nr. 58 (7 juli 1994), Stichting Algemeen Dagblad, Rotterdam, p. 16 kol. 5