jujube
- ju·ju·be
- van Frans jujube, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jujube | jujubes |
verkleinwoord | jujubetje | jujubetjes |
- (plantkunde) Ziziphus jujuba Ziziphus mauritiana (voeding) (medisch) besachtige eetbare steenvrucht van een oosterse boom
- (voeding) hoestdropje
1.
- Het woord jujube staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jujube" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "jujube" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jujube op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be