Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jucht·le·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord juchtleder
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het juchtledero

  1. zeer zacht waterdicht kalfs- of runderleer dat door de behandeling met berkenteerolie (betuline) een kenmerkende geur heeft
    • Van der Hoek moet nu van Netelenbos onderzoeken of de tassen lichter kunnen. De oude juchtlederen schooltassen van vroeger volstaan niet meer, constateert hij. “Ze hebben een bergrugzak nodig. In de Arbowet staat dat een volwassen werknemer hooguit 25 kilo mag tillen. Die zijn volgroeid, brugklassers niet”, zegt Van der Hoek. Volgens hem zou een ideaal gewicht zo'n vijf tot zes kilo zijn.[3] 
    • Zo zie ik Hein Donner nog wel eens: niet in de Vreugdehof waar hij de laatste jaren van zijn leven moest vechten met dat lichaam dat hem altijd zo onverschillig was geweest. Maar lopend door de stad, een beetje voorover gebogen, met een wat moeizame gang op zijn lompe, nooit gepoetste schoenen. Ik zet hem er zijn gevlekte, juchtlederen hoed bij op, die hij afnemen kan als hij Harry Mulisch ontmoet.[4]  
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. juchtleder op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC 11 december 1997
  4. NRC Mischa de Vreede 13 november 1992