• jonk·vrou·we
enkelvoud meervoud
naamwoord jonkvrouwe jonkvrouwen
verkleinwoord

de jonkvrouwev [1]

  1. deftige adelijke dame
     jonkvrouwe Rombouts, moeder van Dirk, is in 1797 overleden.[2]
     Gijsbert Willem Tavelinck (36 jaar), voormalig Oranjegezind burgemeester van Amsterdam, is bij de komst van de Fransen uit zijn ambt ontzet en woont sindsdien met zijn vrouw (Santje, jonkvrouwe Van de Poll) en zijn vijf kinderen als ambteloos burger op het landgoed Vinkesteyn in Kennemerland.[2]
     Bijna ongelovig bekijkt ze de ondertekening van de in het Frans geschreven brief: Alexandrine Cornelia Tavelinck geboren jonkvrouwe van de Poll .[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 2,2
    Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723