• freu·le
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘adellijke jonkvrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1646 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord freule freules
verkleinwoord freuletje freuletjes

de freulev

  1. is een aanspreekvorm voor ongetrouwde vrouwelijke edelen. Het is noch een adellijke titel noch een adellijk predicaat. De mannelijke tegenhanger van freule is jonker.
    • Een bekende Nederlandse freule is jonkvrouwe Christine Wttewaall van Stoetwegen (spreek uit 'uutewaal'), beter bekend als De Rode Freule vanwege haar linkse gedachtegoed. Ze was Tweede Kamerlid voor de Christelijk-Historische Unie (CHU), die in 1980 opging in het CDA. 
82 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[2]