• jon·gens·stem
enkelvoud meervoud
naamwoord jongensstem jongensstemmen
verkleinwoord jongensstemmetje jongensstemmetjes

de jongensstemv / m

  1. de (zang)stem van een jonge man
     De zware, boerse bas, de beweeglijke, hoge jongensstem van Abe en de eenvoudige, maar volstrekt zuivere alt van de vrouw: Trisia non cantat'schreef Plinius bij een bezoek aan haar kusten, Friesland zingt niet, maar zoals de drie daar met gesloten ogen stonden te psalmodiëren waren zij het schoonste koor en de rillingen liepen Willem Augustijn over de rug.[1]
     Oldenzaal in de ban van de jongensstem: Bezoekers van de binnenstad van Oldenzaal ontkomen er zaterdag bijna niet aan. Het kan zo maar zijn dat winkelend publiek wordt ‘overvallen’ door zingende jongenskoren.[2]
  1. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  2.   Weblink bron “Oldenzaal in de ban van de jongensstem” (05-06-2015), Tubantia