• jeugd·ge·not
enkelvoud meervoud
naamwoord jeugdgenot -
verkleinwoord - -

het jeugdgenoto

  1. iets waarvan je geniet als je jong bent
     Een keer zou ik hem inwijden in de geheimenissen en verrukkingen van het eigentijdse jeugdgenot: Indische hennep.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Abram de Swaan
    In memoriam in: De Gids., jrg. 133 nr. 3 (maart 1970), Stichting De Gids, Amsterdam, p. 217